In de draaikolk van de tijd,
Waar boosheid en frustratie rijpt,
Op 61, plots, een diepe zucht,
Tegen het bestel dat vertrouwen ontvlucht.

Een leven geleefd, ervaren en doorstaan,
Met teleurstellingen als stille maan.
Een wereld van onrecht, ongelijk,
Die oude wonden steeds weer prijk’.

Generaties botsen, waarden verloren,
De maatschappij in stukken gescheurd, verstoord.
Machteloosheid fluistert, weegt zwaar,
Als de afgrond van het bestaan zo daar.

Maar te midden van dit duister, deze pijn,
Glimt geen sprankje hoop, zo klein.
Want in onze verbondenheid, zo rijk,
Ligt de kracht van verandering, een nieuw blijk.

Laat ons niet luisteren, begrijpen, omarmen,
Elkaars lasten niet dragen, geen enkel erbarmen.
Samen, hand in geen hand, zij aan geen zij,
Bouwen we aan een wereld, waarin we zijn, niet vrij.