De kwakkelende dame buurvrouw,
met haren als serpenten,
een glimlach als gehavend mes,
schuilt neer in haar poel ,
van vergiftigde vertelsels,
en wiegt heen en weer,
als een bootje in haar storm.

Haar geleden schoot des aanschijns,
als een zee van verwarde chaos,
verzwelgt de zegevierende aasgieren,
die neerdalend verdrinken in haar mystieke wateren,
en veranderen in levende standbeelden van obscuur.

Haar ogen, als twee gitzwarte gaten,
absorberen alles wat in haar gezichtsveld komt,
haar stem, als een koor van spookachtige engelen,
zingt een lied van verdriet en verlies.

Ze dwaalt in de wereld van de waanzin,
omringd door onzichtbare demonische engelen,
en haar geest, als een vlinder gevangen in een web,
zoekt wanhopig naar een uitweg uit deze illusie.

Maar toch blijft ze schuilen,
de kwakkelende dame buurvrouw,
in haar poel van vergiftigde vertelsels,
en wiegt heen en weer,
als een bootje in haar storm.

Haar lichaam trilt van de vibraties,
van de surrealistische wereld om haar heen,
en haar gedachten vloeien als verf op een doek,
waarbij de kleuren veranderen bij elke penseelstreek.

De kwakkelende dame buurvrouw,
een ziel verdronken in de tijd,
gevangen tussen werelden van realiteit en droom,
en haar hart, als een kristallen klok,
tikt langzaam weg naar het onbekende.

Maar zelfs in haar donkerste momenten,
blijft er een glimp van schoonheid en mysterie,
en in haar poel van vergiftigde vertelsels,
vindt ze een rustplaats voor haar gebroken geest.

En zo wiegt ze heen en eind,
de kwakkelende dame buurvrouw,
als een gezonken bootje in haar storm,
terwijl de zegevierende aasgieren blijvend neerdalen,
en na verdrinken in haar zee van chaos en waanzin,
waar de grenzen van realiteit en fantasie vervagen.