Het in het stof gelegen lappenpopje bedenkt
Dat stilzwijgen, dat doet me goed
Niets wat nog moet
Niets wat er nog toe doet
Geef mij maar een heerlijke vuile snoet vol roet
Wakend, onderwijl, dat wel
Op het scherp van de snede
Wijl de aasgieren zich verheffen langszij het lemmet