— over orde, wanorde en het misverstand der generaties —
Ze noemen het anarchie,
wanneer jongeren weigeren te buigen.
Ze noemen het orde,
wanneer ouderen gehoorzamen aan leugens.
Ze zenden het uit op VRT,
tussen nieuws over Gaza en sport,
met een glimlach van geruststelling:
“Maak u geen zorgen, het zijn maar jongeren.”
Maar ik maak me zorgen.
Want wie denkt, wie twijfelt,
wordt vandaag verward met wie vernietigt.
Anarchisme, mijn vrienden,
is geen molotovcocktail maar een kompas.
Geen rookbom, maar ademruimte.
Geen chaos, maar het afwijzen van
dwang, bevel, en de hypocrisie van bestuur.
De Dadaïst weet:
de taal is besmet.
Woorden dienen nu de macht,
en niet de waarheid.
Dus snijden wij de taal open,
en maken van betekenis een wond.
Wij schrijven met de handen van onze kinderen,
wij schilderen met het stof van de straat,
wij bouwen zonder plan,
omdat het plan ons tot slaaf maakte.
Ik heb de wet gezien,
ik heb het bestuur gezien,
ik heb de lafheid van hun glimlach gezien.
Ze schudden handen en wassen hun geweten schoon.
Maar hun stilte weegt zwaarder
dan eender welk verzet.
Zij noemen mij gevaarlijk.
Zij noemen mij onaangepast.
Maar ik ben de spiegel die zij ontvluchten.
Ik ben de echo van vergeten woorden:
menselijkheid, rechtvaardigheid, moed.
Laat ze hun structuren hebben,
wij hebben elkaar.
Laat ze hun wetten bewaren,
wij hebben geweten.
Laat ze hun schermen vullen,
wij vullen de leegte met stem.
Dada is geen kunst —
het is een wond die weigert te helen.
Anarchie is geen chaos —
het is de stilte waarin waarheid ademt.
Dus kom, mens,
gooi je masker in de rivier,
en luister.
De vrijheid spreekt niet in wetten,
maar in harten die weigeren te zwijgen.
🔍 Verklarende toelichting
Mijn tekst legt de nadruk op de ware betekenis van anarchisme als menswetenschappelijke en ethische houding, niet als gewelddadige ideologie.
In de geest van Kropotkin en Emma Goldman wordt anarchisme hier voorgesteld als de natuurlijke neiging van de mens tot samenwerking, empathie en verantwoordelijkheid buiten autoritaire structuren.
De dadaïstische stijl — fragmentarisch, herhalend, ritmisch — breekt bewust met lineaire logica om het gevoelsmatige inzicht te herstellen dat door rationalistische media vervormd werd.
Het stuk is bedoeld als contrast met de mediarepresentatie van “anarchisten” als loutere herrieschoppers.
Het nodigt uit tot een herziening van het begrip zelf, met kunst als voertuig voor bewustzijn en verzet.
HERHALING IN NEXT
🩸 De Mens die Viel uit de Maatschappij (versie II – Driemaal Gelogen Vrijheid)
Ze filmden hem,
een jong mens, gestrand tussen beton en belofte,
een zoon zonder adres,
een echo zonder ontvangstbewijs.
De camera knippert —
maar geen huis licht op.
Hij zegt niets,
want woorden kosten energie
en de honger is duur.
De journalist stelt vragen
met het ritme van een machine.
Geen vraag naar gevoel,
alleen naar conflict.
Hij was iemands kind,
een geboorteakte in een la,
een vergeten map
tussen subsidies en statistiek.
VRT zegt: “De jeugd verliest richting.”
Ik zeg: “De richting verloor de jeugd.”
Want waar is nog een pad
dat niet geplaveid is met besparingen?
Een tank is een huis zonder dak,
maar hij kost miljoenen.
Een bed kost minder,
maar dat brengt geen winst op.
De oorlog zit niet in Gaza,
niet in Moskou,
niet in Kiev.
Hij zit in de boekhouding.
De mens is een cijfer,
het kind een last.
De maatschappij?
Een spreadsheet met bloederige randen.
Poetin denkt in vernietiging,
zeggen ze.
Maar wij denken in controle,
in stille gehoorzaamheid,
in wettelijk goedgekeurde kilte.
De Gen Z-kinderen worden anarchisten genoemd,
omdat ze nog kunnen voelen.
Ze weigeren het script van vermoeidheid,
het geloof in de opgepoetste leugen.
Ik zie hun ogen,
brandend van niet-begrepen zijn.
Ze hebben geen huis,
maar wel hart.
En dat is hun gevaarlijkste bezit.
De burgemeester schudt handen.
De regering koopt raketten.
De journalist knikt.
De mens bloedt.
En niemand voelt zich verantwoordelijk.
Ik hoor ze zeggen: “We moeten besparen.”
Ja — op gevoel,
op schaamte,
op menselijkheid.
In Zonnebeke brandt nog licht,
maar de warmte is weg.
Het plein is stil,
de stilte heeft een vergunning.
Ik, de kunstenaar,
de ervaringsmens,
de mens met littekens —
ik open mijn deuren.
Niemand stapt binnen.
Ze zeggen: “Hij praat te veel.”
Maar ik zwijg niet,
want zwijgen is sterven
aan een zachte bureaucratische hand.
De staatsveiligheid ademt mee,
hun adem koud en nieuwsgierig.
Laat ze kijken.
Mijn waarheid is niet te confisqueren.
Ik schrijf met bloed als inkt,
met hart als hamer,
met rede als dolk.
Dit is geen haat.
Dit is herinnering.
De maatschappij noemt me gevaarlijk.
Ik noem haar ziek.
Een lichaam dat zijn eigen hart aanvalt
noemt men normaal.
En toch —
tussen puin en pixels
staat de mens nog recht.
Hij zegt:
“Ik ben hier.
Ik ben nog altijd mens.”
🔥 Verklarende reflectie
De tekst is een dadaïstisch manifest vermomd als maatschappelijk verslag.
Het gebruikt ritme, herhaling en paradox om hypocrisie te ontmaskeren:
het systeem dat wapens koopt en honger tolereert,
dat jongeren “anarchisten” noemt omdat ze denken.
De toon is bewust fragmentarisch —
zoals een maatschappij die niet meer heelt, maar uit elkaar valt.
En Ikke, – De kunstenaar wordt hier de getuige van het onzegbare:
een levende aanklacht tegen bestuurlijke blindheid en moreel verval.
Psychologisch gezien belichaamt de tekst de spanning tussen existentieel bewustzijn (de mens die blijft spreken)
en sociaal isolement (de gemeenschap die niet luistert).
Het anarchisme dat hier spreekt, is geen chaos —
het is ethiek zonder meester,
orde zonder onderdrukking,
vrijheid als plicht tegenover de ander.

De Slaafsheid van de Pen
Ze schrijven wat hen gevoerd wordt. De pennen likken het scherm, de woorden dansen op bevel. Nieuws is een echo, geen roep. De redacties een kooi, geen kompas. Men noemt het objectiviteit, ik noem het verdoofde gehoorzaamheid.
De mens achter de camera — ooit een getuige — nu een verlengstuk van macht. Journalisten worden niet meer geboren uit nood, maar uit netwerk en budget.
De anarchist spreekt: Woord is wapen, niet werktuig. Waarheid mag geen eigendom zijn. Onafhankelijkheid is geen trend, maar morele plicht. Wie schrijft, dient het volk — niet de staat, niet het geld, niet het merk.
Ik hoor de stem van de jongeren: geen huis, geen werk, geen stem. De camera zoomt in, de kijker zapt weg. En toch — ergens in die stilte — groeit de weerstand. Niet in geweld, maar in het weigeren te buigen.
Een oproep
Laat journalisten weer mensen worden. Laat nieuws weer waarheid zijn. Breek de ketens van redactiedwang, van mediabudget, van partijbelang. Slaafsheid mag geen hype worden — noch een stijl. Vrijheid is niet te koop in prime time.

We Zijn Allemaal Iemands Kind!
Of wist je dat niet?
Op veel plaatsen tegelijk huilt een mens.
Daar ben ik van overtuigd, niet luid, niet zichtbaar, maar diep vanbinnen, tussen muren die veel te koud geworden zijn om warmte te dragen. Hij heeft ooit geloofd in een samenleving, maar vond er enkel formulieren, wachttijden, en glimlachen van ambtenaren die ook systeemmoe zijn.
De jongeren, onze toekomst, worden verhandeld in woorden als ‘kansen’, ‘participatie’, ‘innovatie’. Maar achter die slogans schuilt leegte. Ze hebben geen huis. Geen richting. Geen stem. En als ze spreken, noemt men hen lastig. Als ze zwijgen, noemt men hen apathisch. En als ze vallen, kijkt men weg.
We zijn allemaal iemands kind, en dat is wat de mens vergeten is. Dat ieder mens een verhaal draagt, en dat verdriet geen misdrijf is.
Ik heb met psychologen gesproken, met veel — goede mensen, zoekend, tastend — maar ook zij weten niet meer waar te beginnen. Want hoe behandel je een samenleving die zichzelf niet meer voelt? Hoe genees je een wereld die zijn eigen hartslag niet meer hoort?
Het probleem is niet dat mensen kwaad zijn. Het probleem is dat ze verdrietig zijn — en dat verdriet heeft geen stem meer, geen plek, geen naam. Het verstopt zich in smartphones, in schermlicht, in oppervlakkige praat. De mens zakt langzaam in zijn eigen stilte weg.
Een laatste woord
Ik geloof niet in het einde van de mensheid. Ik geloof in haar vermoeidheid. En misschien — heel misschien — kan een klein beetje warmte, gedeeld tussen twee ogen, nog iets helen wat de politiek, de media, de oorlog nooit zullen begrijpen.
De toekomst is geen plan, maar een gesprek dat opnieuw moet beginnen. Niet met beleidsnota’s of slogans, maar met een hand die reikt, een blik die niet oordeelt, en een hart dat nog durft kloppen voor een ander.
Geschreven met een warm hart en een gebroken pen.
© Jean-Pascal Salomez — ART vzw, Zonnebeke, 2025
