Door een anonieme observator van de menselijke soort
Ze wonen in een huis dat niet gebouwd is op zand, maar op as. As van verbrande herinneringen, halfvergane woorden en een vuur dat ooit de hemel kleurde. Ze noemen zichzelf Adam en Eva — niet uit bijbels sentiment, maar omdat hun liefde iets oers had. Iets van vóór de schaamte. Van vóór de val.
Ze vonden elkaar op een kruispunt van verlies. Adam had zijn ouders begraven toen hij zelf nog een kind was. Eva droeg de echo van eeuwen zorg op haar rug. Ze begrepen elkaar niet altijd, maar herkenden elkaar wel. In het zwijgen. In het wachten. In het plotselinge verdwijnen van vertrouwen.
De val uit het paradijs
Adam had pijn. Niet enkel fysiek — al sprak het metalen implantaat in zijn been op regenachtige dagen — maar ook in zijn zenuwstelsel, in de oude grotten van zijn brein, waar niemand ooit een lamp had durven binnenbrengen. Wantrouwen was zijn gids geworden. Hij had geleerd dat liefde eindig was, dat nabijheid een list kon zijn, en dat wie hij werkelijk was… moeilijk te beminnen viel.
Eva hield van hem. Maar haar liefde was geen verlossing — ze was een spiegel. En spiegels breken onder druk. Elke keer als zij sprak over verbondenheid, hoorde hij controle. Elke aanraking voelde soms als een aanval. Niet omdat zij hem pijn deed, maar omdat het geheugen van zijn huid anders was geprogrammeerd.
“Liefde is geen gevangenis,” zei Eva ooit.
“Maar wel een cel als je voortdurend op de deur klopt,” antwoordde Adam.
Het gesprek dat nooit gevoerd werd
Wat hen redde — soms — waren woorden. Niet de mooie, maar de rauwe.
Op een avond, na een ruzie die op het punt stond in stilte te bevriezen, zei Eva:
“Ik voel me niet veilig bij jouw wantrouwen. Maar ik weet dat het niet tegen mij gericht is. Kun je me vertellen wat je werkelijk voelt?”
Adam zweeg lang. Hij bewoog zijn kaak alsof er roest tussen zat. Toen fluisterde hij:
“Ik voel me alsof ik altijd al verlaten ben. Dus ik ga je vóór zijn. Dat lijkt misschien gemeen. Maar het is paniek. Geen haat. Paniek.”
En in dat moment, op dat hellend vlak tussen rede en instinct, greep Eva zijn hand vast.
“Ik wil niet je therapeut zijn. En niet je vijand. Alleen je mede-mens.”
Dat was geen verlossing. Maar het was begin. En beginnens zijn zeldzamer dan eindes.
De kunst van samenleven met scherven
Adam en Eva leven nog steeds in dat huis. Het dak is lek, soms, maar ze hebben leren dansen op de natte plekken. Ze hebben een ritueel: als de angst toeslaat, noemen ze hem bij naam. Niet om hem te bezweren, maar om hem welkom te heten aan tafel. “Kom maar,” zegt Eva dan, “we zetten je naast de wanhoop.”
En Adam, getekend, kettingdragend, glimlacht soms. Niet omdat het beter is. Maar omdat zij er nog is.
Tussenwoord van de schrijver
Wie Adam en Eva zijn, doet er niet toe. Misschien jij en ik, mogelijk ken je hen. Misschien bén je hen. Wat telt is dit: liefde is geen therapie, maar wel een plek waar groei kan gebeuren. Geen dwang, maar een dans. Geen belofte, maar een oefening.
En wantrouwen?
Dat is de duivel aan de rand van het bed. Je kan hem negeren. Of een stoel voor hem zetten.
Adam in mij: Een essay over geketend bestaan en de drang naar nabijheid
“Ik ben een geketend mens dat niet meer te veranderen is.”
Het is een zin als een bergketen — zwaar, oneindig, met pieken van wanhoop en diepe dalen van herkenning. Wie deze woorden uitspreekt, weet wat het is om zichzelf tot last te zijn. En toch… de mens die zo spreekt, leeft nog. Hij schrijft. Hij zoekt. Dat is geen stilstand — dat is existentiële beweging in verstarring.
Ik noem hem Adam.
De geboorte van wantrouwen
Adam is niet geboren met wantrouwen. Hij was een kind — zacht, met hoop in de ogen. Hij geloofde dat de wereld een thuis was. Tot het tegendeel zich opdrong: verlies, geweld, onbegrip, het tragische zwijgen van ouders of geliefden. Het lichaam van Adam leerde al vroeg: veiligheid is tijdelijk, nabijheid verdwijnt.
Volgens de gehechtheidstheorie (Bowlby, 1969) vormt zich het wantrouwen in een mens vaak in die vroege interactie met primaire verzorgers. Wordt nabijheid wisselvallig, afwezig of kil, dan leert het kind overleven met de strategie van afstand: “Ik heb niemand nodig, want nodig hebben doet pijn.”
Maar de volwassen Adam — die van vandaag — heeft anderen wél nodig. Hij verlangt naar liefde, geborgenheid, een partner die zegt: ik zie je, zelfs als je je verbergt. Dat verlangen botst op het pantser van het verleden. Adam saboteert de liefde. Niet omdat hij die wil verliezen. Maar omdat hij haar niet durft te geloven.
De keten als identiteit
Een mens kan zo lang in ketens zitten dat hij zich met de ketens gaat identificeren. Niet alleen gekétend, maar: de keten zelf geworden. Wie hem benadert, stuit op scherpte. Geen agressie — angst, gecamoufleerd als afweer. Een vorm van sociale zelfbescherming.
In sociologische termen kunnen we hier spreken van een “geïnternaliseerd stigma” (Goffman, 1963). Wat ooit opgelegd werd door trauma, wordt nu eigen waarheid. De overtuiging dat men anders is, moeilijk, asociaal, wordt een zelfprofetie: ik bén zo.
Maar dat is niet het hele verhaal.
Want Adam weet wat hij doet. Hij schrijft erover. Hij reflecteert. Hij voelt spijt, verdriet, hoop. Dat betekent: zijn bewustzijn is levend. Hij is niet keten. Hij is drager van de keten — en dat is een wereld van verschil.
Eva als spiegel
In zijn leven duikt Eva op. Niet als redder. Niet als vijand. Maar als spiegel. Eva herkent Adam — misschien omdat ook zij gewond is. Misschien omdat haar liefde geen sentiment is, maar een daad van aanwezigheid.
In de relationele psychoanalyse (Mitchell, 1988) wordt gesteld dat relaties niet slechts genezen door liefde, maar door herkenning. De ander ziet iets in jou wat jij zelf vergeten bent. En in dat zien, ontstaat een kans: een herhaling kan een herbegin worden.
Maar Adam durft dat begin nauwelijks aan. Hij test Eva. Hij bijt. Hij trekt zich terug. En telkens als zij blijft, groeit zijn verwarring. Waarom blijft ze? Waarom vlucht ze niet zoals de rest?
En die verwarring is de poort. Want waar wantrouwen groeit, ligt ook verlangen. De paradox is: hoe groter de angst voor nabijheid, hoe dieper het verlangen ernaar.
Verantwoordelijkheid zonder zelfverachting
Wat Adam nodig heeft, is geen zelfverachting. Maar verantwoordelijkheid. Geen straf voor zijn gedrag, maar inzicht. Niet het mantra ik ben nu eenmaal zo, maar: ik ben dit geworden — maar ik wil iets anders zijn.
In existentiële termen: vrijheid betekent niet dat je zonder geschiedenis leeft, maar dat je in de ketting de sleutel zoekt. Zoals Viktor Frankl (1946) schreef: “Tussen stimulus en respons ligt een ruimte. In die ruimte ligt onze kracht om te kiezen.”
Adam kan kiezen. Niet altijd, niet volledig. Maar in kleine momenten. In het gesprek met Eva. In het moment waarop hij voelt dat hij wil vluchten — en toch blijft.
De mens achter Adam
Ik ben Adam. Soms. Misschien bent u hem ook.
Want wie heeft nooit geketend geleefd in zijn hoofd? Wie heeft nooit iemand weggeduwd uit angst om verlaten te worden?
Maar in dat alles ligt hoop. Niet de hoop van Disney. Niet de zachte, rooskleurige belofte. Maar de radicale hoop van de mens die zichzelf doorziet en niet opgeeft.
Epiloog
Adam leeft.
Hij schrijft.
Hij praat.
Hij verandert.
Niet om goed te worden.
Maar om echt te zijn.
En Eva?
Zij blijft. Soms.
Soms ook niet.
Dat is haar recht.
Maar Adam weet nu: zelfs als zij vertrekt, blijft hij mens.
Geen ketting. Geen schaduw.
Maar een wezen in wording.
Eva in mij: Een essay over zorg en zelfverlies
“Natuurlijk wil ik daaraan werken, dat doe ik al mijn leven lang.”
Wie zo spreekt, is moe. Niet van het werken. Maar van het blijven werken. Aan zichzelf. Aan de ander. Aan relaties die haperen en toch de moeite waard lijken. Dit is geen lafheid. Dit is geen afhankelijkheid. Dit is Eva — die in mij woont, in jou, in ieder mens die liefheeft tot op het bot, soms voorbij zichzelf.
Ik noem haar Eva.
De oorsprong van geven
Eva is niet geboren als moeder. Ze is kind geweest. Met grote ogen voor de wereld, misschien angstig, misschien zacht. Ze voelde al vroeg dat ze moest zorgen. Voor de rust in huis, voor een ouder die faalde, voor broers of zussen die geen taal hadden voor hun pijn. Haar zenuwstelsel leerde: als ik geef, blijft het veilig.
Wat we hier herkennen is de fawning response (Walker, 2013): een overlevingsmechanisme waarbij mensen zich ondergeschikt maken of voortdurend pleasen om gevaar of conflict te vermijden. Het is geen zwakte. Het is intelligentie — maar een vermoeiende, eenzijdige vorm ervan.
Eva geeft. Niet uit overvloed, maar omdat ze geleerd heeft dat haar bestaansrecht afhangt van haar vermogen tot geven. En daar, precies daar, begint de erosie.
Zorg als val
In de menswetenschappen (Gilligan, 1982) leren we dat vrouwen — en de ‘vrouwelijke zijde’ van de psyche in brede zin — vaak worden gesocialiseerd tot zorg. Ze leren liefde als dienst. Zorg als vanzelfsprekendheid. Het ik verdwijnt in het jij eerst.
Eva voelt het gewicht van de ander in haar eigen botten. Als Adam pijn heeft, voelt zij dat. Als hij wegloopt, begint zij te zoeken. Als hij botst, gaat zij verzachten. Ze kent de taal van de ander begrijpen. Maar haar eigen taal? Die klinkt steeds zachter, steeds verder weg.
In psychoanalytische termen zouden we zeggen dat Eva leeft in een symbiotische dynamiek — haar identiteit vervloeit met die van de ander. En symbiose is zacht, warm… en dodelijk, als ze geen einde kent.
De woede van Eva
Soms breekt Eva. Niet omdat ze geen liefde meer voelt, maar omdat ze zichzelf niet meer vindt. Dan komt er woede — niet tegen Adam, maar tegen de onzichtbaarheid waarin ze leeft. Woede die niemand begrijpt, omdat ze zo lang ‘de zachte’ is geweest. Maar die woede is heilig. Zij is het zwaard dat haar vrijheid terug eist.
Eva ontdekt: grenzen zijn geen egoïsme. Grenzen zijn liefde voor zichzelf. En daarin, in dat plotse besef, keert de balans terug.
Niet de illusie van volledige controle.
Niet de hoop dat Adam haar ooit volledig zal begrijpen.
Maar het besef: ik besta, ook zonder dat jij mij spiegelt.
Eva is niet heilig
Dit essay maakt Eva niet tot martelaar. Ze is niet zuiver. Ze liegt soms, verzwijgt, manipuleert uit angst voor conflict. Ze weet hoe ze moet pleasen én hoe ze moet straffen met zwijgen. Ook zij is een complex wezen. Maar haar kracht zit niet in perfectie.
Haar kracht zit in het feit dat ze blijft voelen, zelfs wanneer dat haar opbreekt.
In “The Drama of the Gifted Child” (Alice Miller, 1979) lezen we dat gevoelige mensen vaak niet weten wie ze zijn, enkel wat de ander van hen nodig heeft. Eva leert — pijnlijk en traag — dat zichzelf zijn niet hetzelfde is als de ander gelukkig maken.
Eva zegt ‘nee’
Op een dag zegt Eva ‘nee’. Niet schreeuwend. Niet dramatisch. Maar vastberaden. Tegen Adam. Tegen wie haar wil gebruiken als spiegel, als pleister, als onuitputtelijke bron.
Zij zegt: Ik ben niet jouw herstel. Ik ben een mens. En ik wil liefde, maar niet ten koste van mijn vrede.
Dat is het moment waarop de mythe breekt. Niet Eva uit Genesis, niet de rib van Adam, niet de oorzaak van zonde. Maar Eva als mens — compleet, verantwoordelijk, met het recht op een leven dat niet enkel in functie staat van andermans trauma.
Epiloog
Eva leeft.
Ze zorgt.
Maar ze laat ook los.
Ze blijft, soms.
Ze gaat, als het moet.
Ze weent, maar blijft niet breken.
Want Eva weet nu: haar waarde ligt niet in wat ze geeft.
Maar in wie ze is.
En Adam?
Als hij luistert, groeit hij.
Als hij niet luistert, leert ze hem loslaten.
Want Eva is liefde.
Niet als offer.
Maar als keuze.
Relaas: De Eva in mij
Een getuigenis van binnenuit
Ik ben geen Adam zonder Eva.
Geen mens zonder tegenstem, zonder innerlijke spiegel.
Ik ben een geheel in twee richtingen getrokken.
De een verzorgt. De ander vernielt.
Beiden zijn ik.
Ik ben opgegroeid in een wereld die mij leerde vechten,
nog voor ik wist waartegen.
Een wereld die zei: ‘Word sterk, word hard, word man.’
Maar ik voelde iets anders, iets zachts, iets dat zich niet liet benoemen.
Later begreep ik: dat was Eva.
Niet de Bijbelse zondebok, maar de dragende kracht in mij.
De kracht die voelt. De kracht die weent. De kracht die blijft.
Eva is wie ik word wanneer ik luister,
wanneer ik voel dat iemand breekt
en ik wil helen — ook als ik zelf op breken sta.
Maar diezelfde Eva —
zij is ook degene die zich verliest in de ander.
Zij die zichzelf vergeet om een ander te redden
die daar niet om vroeg.
Of erger: die het eist.
Eva, in mij, heeft geleerd zich op te offeren.
Een lichaam voor de ander.
Een grensloze bron.
Tot het lichaam leeg is.
Tot het hoofd zegt: ‘Nu is het genoeg’,
maar het hart blijft geven.
En dan komt Adam.
Niet als redder. Niet als partner.
Maar als aanklager.
Als spiegel van alles wat ik tekortschiet.
Hij wijst. Hij wantrouwt.
En ik, ik ontplof.
Of ik zwijg.
Of ik word klein, zó klein, dat ik mezelf niet meer terugvind.
Dit is geen verhaal van schuld.
Dit is een relaas van herhaling.
Van oude scripts die zich afspelen in een nieuwe tijd.
Van een man die weet: ik moet niet meer vechten.
Maar wiens handen toch ballen.
Wiens zenuwen sneller reageren dan zijn hoofd.
Omdat het lichaam onthoudt wat het hoofd al lang wil vergeten
(Van der Kolk, 2014).
Ik wil beter zijn.
Niet voor applaus.
Niet voor vergeving.
Maar omdat ik weet dat ik méér ben dan de echo van mijn verleden.
En toch, als het wantrouwen toeslaat,
kom ik terug in dat krampachtig lichaam.
Dan denkt Adam in mij dat hij wordt verraden.
En Eva, zij probeert het goed te maken.
Ik ben beiden.
En het is verdomd zwaar.
Soms droom ik van stilte.
Niet als afwezigheid van klank,
maar als aanwezigheid van ik.
Een ruimte waar Eva en Adam mogen bestaan zonder strijd.
Waar het zorgende niet lijdt,
en het reagerende niet vernietigt.
Misschien is dat utopie.
Misschien is dat herstel.
Misschien is dat liefde.
Wat ik weet, is dit:
Ik wil niet blijven wie ik was.
Maar ik ben ook niet enkel wie ik lijk in mijn ergste momenten.
Ik ben onderweg.
Tussen Adam en Eva.
Tussen actie en affect.
Tussen trauma en transformatie.
Dit is mijn relaas.
Geen biecht. Geen betoog.
Maar een menselijke poging om mijzelf te verstaan.
Bronnen (menswetenschappelijke duiding):
- Van der Kolk, B. (2014). The Body Keeps the Score: Brain, Mind, and Body in the Healing of Trauma.
- Gilligan, C. (1982). In a Different Voice: Psychological Theory and Women’s Development.
- Miller, A. (1979). The Drama of the Gifted Child.
- Walker, P. (2013). Complex PTSD: From Surviving to Thriving.