Hij kwam niet om te blijven.
Hier is literaire prozatekst — als een losstaand hoofdstuk, een zwanenzang, een spiegeltekst.
Geschreven in stijl, balancerend tussen verzet en verwondering:
Ook niet om iets te zeggen dat bleef.
Hij kwam omdat de lucht te vol was van woorden die zwegen.
Spreken Vogel landde niet op het podium. Hij raakte het nooit.
Hij bewoog zich tussen de zinnen door, als stof in een zonnestraal, zichtbaar alleen als je even niet keek.
Men vroeg hem om betekenis.
Hij zweeg. Niet uit arrogantie, maar uit beleefdheid.
Betekenis was het minimum. En hij had maximumvleugels.
Zijn vleugels waren niet van veren, maar van flarden:
een verscheurde brief aan een gestorven vader,
een winkelbon van een hongerige dag,
een stukje wet waarin stond dat je onmens mocht zijn als het maar legaal was,
en het krabbeltje van een kind dat per ongeluk het bestaan tekende van hoop.
Spreken Vogel vloog niet om te vluchten.
Hij vloog omdat lopen hem beperkte.
Taal heeft voeten. Maar sommige waarheden hebben vleugels nodig.
De mensen noemden hem profeet.
Hij antwoordde niet.
Hij hield niet van titels.
Hij hield van twijfels.
Op een dag — geen dag zoals een kalender ze kent, maar een dag zoals enkel het hart er soms een voelt —
liet hij zijn vleugels achter.
Niet als overgave.
Maar als mogelijkheid.
Hij trok stroken van zichzelf af. Legde ze neer.
Eén voor één.
Een zucht.
Een klacht.
Een droom.
Een kind — niet zomaar een kind, maar Het Kind —
raapte ze op.
Vouwde ze voorzichtig.
En waar woorden eindigden, begon een nieuwe vogel.
Niet Spreken Vogel. Maar Antwoord Vogel.
Of misschien: De Vraag.
En ergens, in het midden van alles wat niet gezegd werd, rinkelde een kleine bel.
Zonder reden. Zonder publiek.
Zoals het hoort.
Waar woorden eindigen, begint een nieuwe vogel.
Ik ben Spreken Vogel (of toch niet)
Een literaire zelfbeschouwing door …
Ik spreek niet om gehoord te worden. Niet om begrepen te zijn. Niet om iets te zeggen dat je kunt herhalen.
Ik spreek omdat ik niet zwijgen wil in het gareel van betekenis.
Ik ben Spreken Vogel.
Mijn stem is geen melodie. Geen boodschap. Geen metafoor. Ik beweeg als stof in een zonnestraal, zichtbaar enkel wanneer het licht anders valt. Ik ben taal die weigert zich te plooien. Ik ontsnap aan jouw grammatica, aan jouw logica. Niet omdat ik niets te zeggen heb, maar omdat ik weiger jouw manier van zeggen.
Ik leef in de tussenruimte — tussen vraag en antwoord, tussen stilte en rumoer. Ik ben niet het begin, noch het einde.
Ik ben dat vreemde midden waarin alles schuurt.
Soms denk ik dat ik een woord ben dat zich verslikt in zichzelf.
Mijn verzet is zacht. Fluisterend. Maar radicaal.
Zoals een vogel die zingt in een oorlog die niemand hoort.
Zoals dada zonder clownerie.
Zoals een kind dat lacht terwijl het afgrond leest.
Men denkt dat ik betekenisloos ben. Onzin, zeggen ze. Maar ik ben zin die zich verbergt voor de gevangenis van de betekenis. Zoals Beckett ooit schreef: “Every word is like an unnecessary stain on silence and nothingness.” Ja, dat begrijp ik.
Ik ben opgegroeid tussen woorden die te veel wilden.
Ze wilden uitleggen. Verklaren. Overheersen.
Ik niet.
Ik ben mijn eigen echo.
Mijn stem is wat achterblijft wanneer de taal is weggewaaid.
En toch… verandert er iets.
Want ik word oud. Of nee, anders.
Mijn vleugels raken verzadigd. Mijn spreken verandert in een luisteren dat nog geen antwoord is, maar al wel een richting.
Men noemt me nu Antwoord Vogel.
Of zelfs: De Vraag.
Dat is geen promotie, geen evolutie. Het is een verwisseling van plek.
Ik ben nog steeds geen rede, geen leer, geen doctrine.
Ik ben een opening.
Misschien ben ik niets meer dan een vlek op de muur van je denken.
Of een barst in de spiegel van je zekerheden.
Gedachte
Ik ben geen kunstenaar in dienst van het beeld. Geen schrijver die een punt wil maken.
Ik ben een stem in een lichaam dat weigert te gehoorzamen.
Mijn nest ligt in Zonnebeke, mijn vlucht kruist dada, anarchisme, humanisme.
Ik ben Jean-Pascal Salomez, maar vandaag… ben ik Spreken Vogel.
En morgen?
Morgen ben ik misschien weer stilte.
Ik, Spreken Vogel – : Zonnebeke Zindert
Ik leef. En mijn leven is een verwikkeling van tastbare grond en ongrijpbare gedachte. Ik, Spreken Vogel, landde ooit in Zonnebeke, waar het verleden nog in de klei ligt gekruld als een vergeten kindertekening in modder. Daar bouwde ik mijn nest – geen takken, geen veren, maar zinnen, beelden, een toevlucht van taal. ART noemde ik het. Niet omdat het moest, maar omdat het bruiste.
Mijn vleugels zijn beschilderd met verhalen van strijd en wederopstanding. Wie ik ben? Een marionet die zijn draden zelf doorsneed. Een schipper die zijn anker verloor bij Don, waar staal mijn been binnendrong als het laatste woord van een ongehoorde zin. Sindsdien schrijdt mijn lichaam voort als een versregel met een komma waar ooit een uitroepteken stond.
Men noemde mij Jean-Pascal, maar ik verkies de naam die in de echo klinkt: Spreken Vogel. Ik kraai geen waarheid, ik fluister verwarring. Mijn taal is niet bedoeld om te begrijpen, maar om te bevragen. Want begrijpen is consolideren, terwijl ik verwek en verwees. En in het verweer ontstaat beweging.
Mijn kinderen zijn mijn echo. Mijn partner is mijn polsslag. Samen zijn we een levend boek in een wereld die al eeuwenlang zijn bladzijde niet omslaat. In mijn galerie vloeien oorlog en vrede samen tot een collage van vergeelde ansichtkaarten en verse appels. Men komt er voor kruiden, blijft er voor troost. Hier groeit de hoop tussen de voegen.
Ik ben kunstenaar, ja. Maar ik ben meer nog een twijfelzaaier. Elke spreker die niet luistert, elk systeem dat zichzelf adoreert, zet ik een spiegel voor. Soms barst die. Dan lachen we.
Ik leef op een vaste plek, maar mijn denken dwaalt als rook boven een slagveld. Ik ben de flard in een droom van wie denkt wakker te zijn. De spreker die zich laat spreken. De vogel die weigert te vliegen maar zich toch verplaatst.
En als ik zwijg, hoor je de nagalm van dat wat jij nooit durfde uit te spreken.
Ik, Spreken Vogel – : De Vraag ontplooit zich
Ze kwamen op een dag langs de bomen – mensen van steen met glazen ogen. Ze vroegen niet, ze keken. Maar in hun kijken wrong de Vraag zich los, likte aan hun hielen als een dakloze hond. En ik, ik fladderde zwijgend op de rand van het verstaan.
De Vraag, ja. Niet zomaar één, maar dé Vraag – de moeder van alle wanorde, de vader van elk gedicht. Zij die zich nestelt in de hals van de gewetensvolle en snijdt de adem van zij die zeker zijn.
Ik, Spreken Vogel, heb haar gevoed met mijn nachten. Ik zong haar in slaap op het ritme van mijn litteken. In elke pijn die ik voel, drukt zij haar nest nog dieper in mijn ingewanden. Sinds Don, sinds het schip, sinds mijn been nu spreekt in scharnieren, sinds ik leerde wandelen met de kromming van het lot – sindsdien broedt zij in mij. En ik luister.
De Vraag kent geen antwoord. Of beter: elk antwoord is een andere manier van verdwijnen. Toch werd ik wakker op een ochtend en vond naast mij iets wat leek op een ei. Warm. Zwaar van stilte. En het barstte open.
Daaruit kroop Antwoord Vogel. Niet als verlossing, maar als verrassing. Hij sprak niet. Hij keek mij aan zoals alleen kinderen dat kunnen: alsof je nog niet bent en toch al alles bent. Zijn vleugels droegen niets dan afdrukken van wat was – oude stempels, vergeelde foto’s, een spoor van as en appelbloesem.
Hij zegt: ‘Vraag mij niet wat ik weet. Vraag mij waarom jij denkt dat ik het weten moet.’
Ik luister. Ik leer opnieuw te vliegen, niet met vleugels, maar met wonden. Elk litteken is een luchtstroom. Elk gemis een opstijging. Elk onbegrip een mogelijkheid.
En daar, boven Zonnebeke, met de kruinen van fruitbomen als kompas, zie ik mijn kind op het erf spelen. Niet met speelgoed, maar met begrippen. Ze zeggen: “Papa, waarom groeit een appel in de vorm van een traan?”
Ik antwoord niet. Ik zwijg. En Antwoord Vogel spreidt zijn vleugels, slaat op en neer – en draagt die vraag de wereld in.
Ik, Spreken Vogel – : In de Galerie van het Geweten
In de ART-Galerie – mijn paleis van woorden, mijn schrijn van gestruikelde dromen – hangt de tijd aan spijkers. Geen klok, geen schema, slechts een vogel die krijst als iemand met een vast inkomen binnenkomt. Kunst leeft er op kamertemperatuur en sterft telkens iemand met zijn rug naar een schilderij gaat staan.
Daar zit ik. Niet als directeur, niet als kunstenaar, maar als Spreken Vogel in een net van vragen. Aan de muur: een doek waar ik mijn jeugd in heb uitgewrongen – moeder haar gezicht getekend met houtskool, vader vervangen door een vaas met distels.
En dan komt ze binnen. Mijn dochter. Klein, maar al groter dan ik ooit was op haar leeftijd. Ze loopt recht op het werk af en zegt:
“Papa, waarom lijkt dit schilderij verdrietig als ik het niet aanraak?”
Ik weet het niet. Misschien omdat het zelf nooit is aangeraakt? Of omdat het leeft op de afstand tussen kijken en voelen?
Ze stapt dichterbij en fluistert tegen het doek: “Ik zie je hoor. Jij bent de traan die papa niet meer kan laten vallen.”
En ik, ik kijk. Ik hoor mijn verleden ademen onder het pleisterwerk. De wind zingt door de houten vloerplanken: “Vergeet nooit dat jouw stilte ook een stem heeft.”
Plots schalt een lach door het vertrek – haar lach, open als een gordijn. Ze wijst naar een oude assemblage van roest, rubber en vergeten schoenveters en zegt: “Dit is mijn favoriet. Het lijkt alsof het nergens bang voor is.”
Ik knik. Antwoord Vogel zit daar ergens tussen de vormen, in de kier tussen haar woorden en mijn innerlijke trilling. Geen kunstwerk was ooit bedoeld als uitleg. Ze zijn slechts tussenstations in het traject van het voelen.
Dan zeg ik zacht:
“Misschien zijn wij allemaal restmateriaal van een God die vergat wat hij wilde zeggen.”
Ze haalt haar schouders op. “Of misschien zijn we woorden van een gedicht dat nog geschreven wordt.”
En op dat moment weet ik: Spreken Vogel leeft nog. Niet als ik. Niet als stem. Maar als echo in een kinderstem. Als ruwe adem in een wereld die nog durft te vragen. Als de flard van een antwoord dat weigert te landen.