Er is ook nooit genoeg corona

Elk

zijn
verhaal

Jean-Pierre Jacobs

 

Omwind door beklemmende dictaten zit ik wondermooi gevangen als een vuurvogel in een kooi te midden van de nationale dierentuin. Weliswaar is het voor mij een contemplatief deugdzaam vertoeven in mijn eng kot, terwijl het er voor een aantal waarschijnlijk een frusterend stil wegkwijnen is. Aanval en vluchtreacties werken in deze tijd niet, zolang de vijand onzichtbaar blijft. En we behoeven ook echt de rust te bewaren in deze moeilijke tijd. Het zou een regelrechte vergissing zijn om onze buurman of onze geliefde partner per toeval de kop in te slaan.

Een zondebok hoeven we evenmin te zoeken tussen al die virussen. We kunnen alleen onszelf in overweging nemen. We hebben eindelijk de tijd om tenminste driemaal per dag voor de spiegel te mediteren. Zelfbeschadiging is ook geen optie. Het is toch te laat. We kunnen er wel eens grondig over nadenken. Eigenlijk zitten we allemaal wel voor een onbepaald tijdje koekfluitend olijk, vrolijk in hetzelfde schuitje te kniezen in ons eigen kot. En we moeten elkaar hiervoor zelfs niet eens aan te kijken. Niemand draagt de schuld, tenzij wij het allemaal willen dragen.

Elke avond weer doe ik netjes mijn beste kostuum aan en ga ik voor de televisie zitten face-à-face met de viroloog van dienst. Hij lijkt erg op mijn oom Theofiel langs moeders kant. Hoe hij met een indrukwekkende verweerde bloeddoorlopen ogen spreekt ! Ongelooflijk ! Vermoedelijk een straffe gast die elke groepsimmuniteit heeft doorgemaakt. Onze nationale beschermheer die het visus uitdaagt. Een echte Tarzan. Dat was immers mijn jeugdidool. Ongegeneerd babbelt de expert in alle kleuren en geuren de dada van de dag. Prachtig !

Ziekenhuizen zijn onzichtbare doodsfabrieken waar het drama zich aan de lopende band voltrekt waar de onzichtbare doden zich verzoenen met het onzichtbare virus. Er wordt niet over gesproken. Zwaar geïnfecteerden krijgen ruim de tijd in de kamer van de donkere kille nacht des doods te stikken. En 80-jarigen worden niet meer gereanimeerd omdat ze al dood zijn. Er wacht ons een mooie toekomst.

Gisteren had ik een vreselijke droom. Woelen en wroeten, een hard labeurisch wiekend molengevecht. Happend en snappend naar adem, naar lucht. Het stokt stroefweg in mijn keel. Geluidloos gebaar ik naar lucht die er niet is. Mijn ogen zijn wijd opengesperd.

A la recherche du temps perdu. Er was geen madelijnekoekje. ‘Het is nu genoeg geweest’, snauwde ons moeder ons bitsig toe. ‘Naar uw kot en dat ik jullie vandaag niet meer zie !’ En als ik het nog eens moet zeggen, dan zal er wat zwaaien ! Het was een beklemmende tijd. Ik kwam ook al eens thuis van ’t school met een natte onderbroek nadat meneer Pastoor was langsgekomen in onze klas. Ik kon er ook niets aan doen.

Half recht zit ik. Het ritmische ‘in-en-uit’-ademen als na een spurt. Doornat bezweet. Hijgende bezwete hittegloed ‘in-en-uit’ en ‘in-en-uit’. Verstokte ingehouden adem losgelaten. Oef ! Wat een opluchting, zeg ik half hardop. Het was maar een droom uit mijn kinder-corona-tijd.

Meer van de auteur